Recensie Doughnut Economics

Vorige maand publiceerde Oxford-onderzoeker Kate Raworth haar boek Doughnut Economics (2017). Naar aanleiding van dat boek noemde George Monbiot Raworth in The Guardian de ‘John Maynard Keynes van de 21e eeuw’. Zelf zou ik niet zo ver willen gaan, maar Doughnut Economics is wel een aanrader voor eenieder die op zoek is naar kennis over de ‘nieuwe economie’.

Raworth begint haar boek met verschillende voorbeelden van de wereldwijde opstand in het economie-onderwijs. Zo beschrijft ze bijvoorbeeld hoe studenten uit protest massaal het college van Gregory Mankiw, de auteur van het meest gebruikte boek in de macro-economie, uit liepen; ook gaat ze in op het International Student Initiative for Pluralism in Economics. De conclusie van Raworth: ‘no other academic discipline has managed to provoke its own students into worldwide revolt’ — alleen in de economie zijn studenten massaal aan het protesteren geslagen. Met andere woorden, er is behoefte aan fundamentele verandering in het economie-onderwijs.

Volgens Raworth zijn de universiteiten en tijdschriften die de economische ‘top’ vormen echter juist degenen die het minst tot verandering bereid zijn: zij blijven vasthouden aan het smalle neoklassieke denkkader. Recent onderzoek naar bacheloropleidingen in Nederland toont aan dat neoklassieke economische theorie ook hier nog steeds domineert. Slechts 23,8 procent van de tijd wordt besteed aan andere economische scholen.

Maar Raworth laat het niet bij haar kritiek op het dogma van de economische opleidingen. Ze neemt namelijk ook het masker af van het huidige economisch denken. In heldere taal legt ze uit waarom de focus op BBP-groei, neoklassieke economische theorie en neoliberalisme in de 21e eeuw niet meer voldoen. Daarnaast herdefinieert ze de taak van economen: Economen moeten in haar ogen niet langer hun tijd besteden aan het ontdekken van “wetten”, maar zich richten op het ontwerpen van distributieve en regeneratieve systemen.

Afbeeldingen staan centraal in het betoog van Raworth, en met reden. Die moeten namelijk een bijdrage leveren aan de transitie van ‘oud’ naar ‘nieuw’ economisch denken. De belangrijkste visualisatie is deze doughnut, die het Bruto Binnenlands Product zou moeten vervangen als graadmeter voor de welvaart in een land:


De binnenste ring definieert elf basisvoorzieningen waar ieder mens recht op heeft; de buitenste ring geeft negen planetaire grenzen weer. Volgens Raworth is de doelstelling van de mensheid in de 21e eeuw om binnen het ‘rechtvaardige en veilige’ deel van de doughnut te komen en te blijven. Naast de donut komt Raworth met nog zes nieuwe visualisaties voor economen in de 21e eeuw; de meeste zijn reeds te vinden op haar website.

Een van de scherpste passages is de ontmaskering van de claim van waardevrije economische theorie. Raworth gaat terug naar onder andere Jeremy Bentham (1748-1832), William Stanley Jevons (1835-1882) en Léon Walras (1834-1910). Die laatste twee gebruikten Bentham’s filosofie van het utilitarisme als basis voor de economische theorie die tegenwoordig de neoklassieke wordt genoemd.

Raworth legt niet alleen uit hoe deze theorie aanneemt dat ieder mens op rationale wijze zijn of haar onverzadigbare behoeften probeert te vervullen (homo economicus), maar laat ook zien hoe deze theorie uiteindelijk verheven is tot een normatief model voor het gedrag van economische actoren: Individuen en bedrijven maximaliseren namelijk niet alleen respectievelijk hun nut en hun winst (descriptief), maar volgens de neoklassieke economie moeten ze dit ook doen (prescriptief). Neoklassieke theorie is dus niet waardevrij, zoals soms wordt gesteld; het is juist normatief.

Om nieuw economisch denken te realiseren, stelt Raworth voor het nauwe mensbeeld van de homo economicus te vervangen door één dat gebaseerd is op wederkerigheid, veranderende waarden, onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid met de natuur.

Ook stelt Raworth voor niet langer te wachten op het moment waarop economische groei vanzelf ongelijkheid oplost. Dit moment, zo stelt ze, zal simpelweg nooit komen. In plaats daarvan oppert Raworth de economie ‘distributief’ in te richten, door onder andere de implementatie van een maximum inkomen, nieuwe (juridische) organisatiestructuren, verschillende manieren om kennis gemeenschappelijk te maken, een kortere werkweek en een wereldwijd belastingsysteem voor bedrijven.

Raworth toont inzicht door te stellen dat sommige van haar belastingvoorstellen op dit moment onhaalbaar klinken en vervolgens te benadrukken dat veel ooit onhaalbare ideeën — bijvoorbeeld de afschaffing van slavernij en kiesrecht voor vrouwen — inmiddels onvermijdelijk zijn gebleken. Raworth verwacht dat de 21e eeuw de eeuw van het ‘planetaire huishouden’ wordt, en dat globale belastingheffing daarin onvermijdelijk gaat zijn.

Tot slot moet de economie volgens Raworth niet alleen distributief zijn, maar ook regeneratief. Dus niet ‘nu groeien en later opruimen’, maar meteen het goede doen. We moeten dus zo spoedig mogelijk van een degeneratieve industriële economie naar een regeneratieve circulaire economie.

Om zo’n economie te bereiken is het nodig dat bedrijven en financiers hun doelen bijstellen: het doel dient niet langer winstmaximalisatie of maximale aandeelhouderswaarde te zijn. In plaats daarvan moeten we naar een waarde die gedreven wordt door ambitie en langetermijndenken. Voor de 21e-eeuwse econoom ziet Raworth een rol weggelegd in het ontwerpen van economisch beleid dat dit mogelijk maakt.

Mijn voornaamste kritiekpunt op Raworth is dat ze het individu soms wat uit het oog verliest. Waar neoklassieke economie faalt door methodologisch individualisme, vergeet Raworth het individu soms überhaupt te noemen. Daarnaast zou Raworth’s analyse sterker worden indien ze expliciet onderscheid zou maken tussen economische doelstellingen (circulaire productieprocessen) en niet-economische doelstellingen (hoogwaardig onderwijs en zorg). Desondanks is Doughnut Economics een meesterlijk boek over nieuw economisch denken en de perfecte handleiding voor studenten om met hun (neoklassiek) economische professoren in gesprek te gaan. Lezen dus.

Deze recensie verscheen eerder op Follow the Money.

Wordt Brede Welvaart serieus genomen?

Met collega’s van het Platform DSE, met name Gerrit Stegehuis, becommentarieerde ik afgelopen week de resultaten van de commissie Brede Welvaart. Hieronder onze reactie.

Na decennia van onderzoeken, discussiëren en twijfelen, dienen politici zich nu écht uit te spreken voor de Monitor Brede Welvaart vindt het Platform Duurzame en Solidaire Economie. Het economisch debat beperken tot enkel monetaire waarden is simpelweg niet meer van deze tijd. Andere waarden zijn op z’n minst even belangrijk.

In april presenteerde de tijdelijke commissie Brede Welvaart haar eindrapport. De commissie deed onderzoek naar wat het bruto binnenlands product (BBP) wel en niet meet, welke invloed het heeft bij het bepalen van beleid, en hoe brede welvaart beter gemeten kan worden. Direct na het uitkomen van het rapport heeft Platform DSE een reactie gepubliceerd onder het motto: goed rapport, maar verandert het beleid? De commissie heeft nu de ruim 60 vragen van Kamerleden beantwoord ter voorbereiding op het debat tussen commissie en Kamer, dat mogelijk nog voor de zomer wordt gehouden.

In onze eerste reactie reageerden wij positief op het voornemen jaarlijks een Monitor Brede Welvaart  te publiceren en te bespreken in de Tweede Kamer. Teleurgesteld waren wij vooral over de centrale plaats die het Bruto Binnenlands Product (BBP) blijft houden in rapportage en bepaling van het beleid, en over het ontbreken van een koppeling tussen de Monitor Brede Welvaart en de Macro Economische Verkenning (MEV).

Ook de antwoorden op de Kamervragen van de commissie zijn teleurstellend, omdat:

  1. het BBP nog steeds een robuuste indicator wordt genoemd om de omvang van de economie in kaart te brengen. Het BBP brengt echter hoogstens de omvang van de monetaire economie in kaart, alle niet-betaalde activiteiten en onttrokken waarden blijven volkomen buiten beeld;
  2. het BBP door de commissie belangrijk wordt geacht, omdat het – tot op zekere hoogte – mogelijk is de effecten van beleidsvoorstellen op het BBP door te rekenen. De commissie wil zich niet uitspreken over de vraag of economische groei, ofwel groei van het BBP, wenselijk is, maar de MEV moet wel vooral díe beleidsvoorstellen bevatten, waarvan de effecten op de groei van het BBP met de beschikbare modellen doorgerekend kunnen worden. Beleidsvoorstellen m.b.t. brede welvaart zouden daarom niet in de MEV thuishoren;
  3. de Ecologische Voetafdruk wordt afgewezen als indicator omdat het een samengestelde indicator is. Dat geldt net zo goed voor het BBP. Maar de Voetafdruk kan eenvoudig weer opgedeeld worden in de CO2-voetafdruk en de ruimtegebruik-voetafdruk. Ook werkt de commissie liever met ‘objectieve’ indicatoren dan met ‘subjectieve’, maar bij de samenstelling van het BBP worden allerlei keuzes gemaakt en schattingen gedaan die onmogelijk allemaal ‘objectief’ genoemd kunnen worden. Niet elk bezwaar telt overal even zwaar;
  4. de commissie in de antwoorden een aantal keren zegt dat het belangrijk is dat het onderwerp brede welvaart ‘meer aandacht krijgt’. Deze slappe formulering bevestigt het beeld dat er wel over brede welvaart kan worden gerapporteerd en gedebatteerd, maar dat het échte beleid gewoon wordt gemaakt op basis van de financieel-economische ‘feiten’ zoals gepresenteerd in de MEV.

De commissie was breed samengesteld, en is met een unaniem rapport gekomen. Dat is op zich een prestatie, maar Platform DSE vreest dat het gevolg is dat er fundamenteel niets verandert. Er wordt al decennia onderzocht, gepraat en getwijfeld. We krijgen nu een ‘leuk’ jaarlijks debat over de Monitor Brede Welvaart in mei, en vervolgens wordt in september als vanouds beleid gemaakt op grond van de MEV, dat moet leiden tot groei van het BBP. Effecten van beleidsvoorstellen die niet in de modellen passen spelen dan geen rol.

De commissie wil wel dat er onderzoek wordt gedaan naar het effect van voorgenomen beleid op dimensies van brede welvaart, maar we hebben niet meer de luxe om daarop te wachten. Wij lijken een confrontatie met een te grote mondiale Voetafdruk en extreme ongelijkheid niet aan te durven. Laat de planbureaus in de MEV daarom op basis van de nu beschikbare kennis maar aangeven wat de verwachte effecten van voorgenomen beleid zijn op indicatoren als de voetafdruk, ongelijkheid, luchtkwaliteit, uitputting van grondstoffen en allerlei andere indicatoren die de commissie ook niet heeft genoemd. Het wordt tijd dat het BBP een ondergeschikte rol gaat spelen. De commissie heeft de eenheid bewaard door een apolitiek rapport te schrijven, nu dienen politici zich uit te spreken zodat wij weten welke waarden zij écht belangrijk vinden.

Afscheid van het kapitalisme

Afscheid vh kapitalisme

In Afscheid van het kapitalisme bespreekt Egbert Tellegen de relatie tussen de gezondheid van de aarde en de huidige economische orde, het kapitalisme. Hij komt tot de conclusie dat het kapitalisme met zijn geloof aan onbegrensde mogelijkheden toe is aan vervanging. Een ecologische economie waarvan de resultaten in eerste instantie beoordeeld worden naar mate van zorgvuldig omgaan met de aarde, ofwel kwaliteit boven kwantiteit, is volgens Tellegen de oplossing. De socioloog en emeritus hoogleraar milieukunde is al minstens 50 jaar met deze problematiek bezig en dat zorgt ervoor dat dit kleine boek (145 pagina’s, pocket size) een schat aan informatie bevat, toegankelijk is en soms zelfs grappig.

In de eerste hoofdstukken bespreekt Tellegen de geschiedenis van het leven op aarde, het ontstaan van de zorg voor het milieu en de huidige gezondheid van de aarde. Als geen ander is Tellegen in staat de onstaansgeschiedenis van de huidige milieuproblematiek samen te vatten.

In hoofdstuk 5 wordt de economie besproken aan de hand van Polanyi, Heilbronner, Smith en Marx. Tellegen concludeert dat we tot op de dag van vandaag gevangen zitten in de tredmolen van het voortdurend moeten uitbreiden van productieve activiteiten om de toenemende productiviteit bij te houden en daardoor winst en werkgelegenheid veilig te stellen (p65-66). Aan de hand van Marx en Simmel legt hij uit hoe het streven naar geld leidt tot mateloosheid, want in tegenstelling tot gebruiksgoederen kent geldbezit geen grenzen. Tellegen pleit in lijn met Jeroen van den Bergh voor een minder prominente plaats voor economische groei in het overheidsbeleid. Niet groei van het BBP, maar concrete doeleinden op milieu-, sociaal en cultureel gebied dienen centraal te staan.

De meest interessante en bovendien scherp geformuleerde passage is Tellegen’s beschrijving van de economie als religie. Hij schrijft: “Ik ben agnosticus en geen atheïst. Maar één vorm van hedendaagse religie bestrijd ik wel en dat is het geloof in ‘de economie’(p78).” Als voorbeeld noemt hij de ‘plechtige manifestaties’ rondom het citeren uit ‘de heilige geschriften van het Centraal Bureau voor de Statistiek of het Centraal Planbureau’ en de daaropvolgende ‘preek van een minister of politicus waarin de heilige teksten van de overheidsbureaus van commentaar worden voorzien’. Tellegen gebruikt de term religieuze plechtigheid omdat het uitgedragen geloof (de economie) respectvol tegemoet wordt getreden en iedere kritische kanttekening bij dat geloof achterwege blijft.

Hoe verder? In hoofdstuk 6 stelt Tellegen voor het domein van ‘de economie’ drastisch te beperken. In hoofdstuk 7 doet hij enkele concrete voorstellen om dit te realiseren zoals het scheppen van kapitaal (geld) onderbrengen bij een vierde “financiële” macht en het op Europees niveau implementeren van een sociaal stelsel dat iedereen een minimum aan financiële zekerheid biedt geïmplementeerd. Op deze manier zullen kapitaal en mensen volgens Tellegen enkel in actie komen indien dit intrinsiek nut heeft en het milieu niet (al te veel) belast.

In hoofdstuk 8 betoogt Tellegen dat het zwaartepunt van milieubescherming bij ondernemers dient te liggen. Zij horen het zorgvuldig omgaan met de aarde als hun kerntaak te gaan beschouwen (p101). Het model van de arts is wat Tellegen betreft een goed voorbeeld. Artsen handelen (doorgaans) niet vanuit financiële belangen of investeerders, doen geen ingrepen in het belang van werkgelegenheid en zetten niet aan tot onnodige consumptie.

In hoofdstuk 9 verwijst Tellegen naar Max Weber’s onderscheid tussen handelen als doen, achterwege laten of dulden. De kapitalistische economie is superieur in het ‘doen’. Voor ‘dulden’ is het beeld gemengd. Enerzijds zijn allerlei (religieuze) taboes opgeruimd, anderzijds zijn mensen beroofd van vrije toegang tot natuur en bestaansmiddelen. Wat het kapitalisme niet kan, is het ‘achterwege laten’. Tellegen besluit met een pleidooi voor een cultuur van zorgvuldigheid, voor zorgvuldig professioneel handelen, waarbij de professionaliteit vóór het geld verdienen gaat. Sociaal ondernemen is hier een goed voorbeeld van.

Mijn vraag aan Tellegen is of het kapitalisme niet al ten dele ten onder is. Lang niet alle bedrijven en zelfstandige ondernemers streven winstmaximilisatie na en dit is toch een vereiste voor een kapitalistische economie. Een tweede vraag is de exacte definitie van kapitalisme. Tellegen definieert kapitalisme als een systeem waarbinnen de productie van goederen in dienst staat van vermeerdering van kapitaal ofwel van verdienen van geld ten behoeve van kapitaalbezitters (p89). Ik zou kapitalisme iets anders definiëren, namelijk als een systeem dat gebaseerd is op privé eigendom en kaptiaalaccumulatie. Het gaat zeker niet alleen om goederen, maar de afgelopen decennia voornamelijk om financiële activa, onroerend goed, etc. Dit dient allemaal te accumuleren. Een punt voor verder onderzoek is de relatie tussen Tellegen’s zorgvuldigheid en de deugdenethiek van Aristoteles. Volgens mij is er veel overlap. Aristoteles zag geld en economie als een middel tot iets anders, namelijk het goede leven, en propageerde het aanleren van deugden. De kardinale deugden zijn volgens Aristoteles moed, gematigdheid, verstandigheid en rechtvaardigheid. In hoeverre komt dit overeen met zorgvuldigheid? Tenslotte vraagt dit boek om concretisering. Hoe kunnen multinationals als Philips, ING en KPMG hun werk inrichten volgens de logica van een arts? Is dit überhaupt mogelijk? Of is er geen plek voor dit soort internationale conglomeraten in een ecologische economie?

Tellegen, Egbert (2014). Afscheid van het kapitalisme. Over de aarde en onze economische orde. Amsterdam: AUP. ISBN 9789069647856

New Economic Thinking

Afgelopen week was ik in Toronto om deel te nemen aan de jaarlijks conferentie van het Institute of New Economic Thinking (INET) en de Young Scholars Initiative workshop voor PhD kandidaten. Hier een kort overzicht van de hoogtepunten en een aantal interessante links. INET is vijf jaar geleden opgericht om, ten eerste, nieuw onderzoek en nieuwe economische denken te produceren en te promoten, en ten tweede, heterodox (lang genegeerd) economisch denken up te daten en meer aandacht te geven. Na de conferentie kan ik melden dat dit beide steeds beter lukt. Zelden heb ik in een week zoveel sterke analyses en ideeën gehoord. De meest briljante speech werd wat mij betreft gegeven door Adair Turner in het panel over Finance and the Real Economy (van 46.24 tot 1.00.30)

Het was goed om te zien dat er tijdens zowel de workshop als de conferentie veel aandacht werd besteed aan (radicale) hervorming van het economie curriculum. In bijvoorbeeld Chili is dit al gelukt. De paneldiscussie New Economic Thinking geeft een aardig overzicht van de verschillende ideeën en ontwikkelingen. Bekijk ook de website Core-econ waar al een nieuw economie curriculum is ontworpen. Vanaf komende zomer gaat dit programma op een aantal universiteiten in verschillende landen gebruikt worden.

Daarnaast vond ik het panel over Integration, Currency Unions, and Balance of Payments zeer interessant. Met name het betoog van Financial Times commentator Martin Wolf  over de Eurozone is een aanrader (van 50.35 tot 1.08.00). Vorige week schreef Wolf trouwens ook een briljant artikel artikel met de titel Only the ignorant live in fear of hyperinflation. Ook de panels over The Environment and Innovation: What are the Real Costs? en Have We Repaired Financial Regulation since Lehman? zijn zeer de moeite waard. Wat mij betreft blijven de centrale vragen:

1) Hoe dienen we het financieel systeem en de bijbehorende theorieën aan te passen zodat nieuw en bestaand kapitaal ingezet gaan worden voor investeringen in productieve C02 verlagende activiteiten?

2)  Hoe kunnen we toegang tot krediet democratiseren?

Tot op heden weten we niet goed hoe we de kredietcyclus dienen te managen en hoe we krediet optimaal kunnen alloceren; politici, centrale bankiers en andere toezichthouders kijken enkel toe; de onzichtbare hand op de vrije markt regeert. Hierdoor gaat economische groei gepaard met een explosieve toename van krediet, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en ongelijkheid. Kwalitatieve kredietregulering lijkt een uitweg. Het is hoopgevend dat steeds meer mensen met verschillende achtergronden gezamenlijk aan dit soort oplossingen werken.

Ongelijkheid

Het paper Inequality, the Great Recession, and a Stagnant Recovery is een sterke bijdrage aan het debat over de crisis. Het is geschreven door Barry Z. Cynamon and Steven M. Fazzari en onlangs (november 2013) gepubliceerd. In dit paper wordt de link tussen uitgaven van huishoudens, consumentschulden en stijgende ongelijkheid van 1980 tot heden in de V.S. onderzocht.

De schrijvers concluderen dat groeiende ongelijkheid een centrale rol heeft gespeeld in de macro-economische dynamiek gedurende deze periode. Stijgende ongelijkheid is volgens hen een belangrijke factor in het verklaren van de toename van consumptie en groei van de schulden bij de middenklasse. Belangrijk is de les dat ongelijkheid meer is dan een sociaal rechtvaardigheidsvraagstuk. Stijgende ongelijkheid kan zelfs leiden tot recessies en zorgt er nu voor dat het economisch herstel niet op gang komt. Wederom wordt duidelijk dat een andere koers nodig is om uit de crisis te komen….

Petitie Macro Economische Verkenning

Afgelopen maandag heb ik namens het Platform Duurzame en Solidaire Economie (PDSE) en mede-ondertekenaars als Arnold Heertje, Jan Pronk, Herman Wijffels, Farah Karimi en Klaas van Egmond  in een petitie aan de Tweede Kamer gevraagd de Macro Economische Verkenning (MEV) in het vervolg een andere opzet te geven. Ook u kunt deze petitie nu ondertekenen op de website van PDSE. De tekst luidt als volgt (print-versie):

Petitie aan de Tweede Kamer betreffende de inrichting van de Macro Economische Verkenning

Komende Prinsjesdag presenteert de regering aan uw Kamer de begroting 2014 en de daarin vervatte beleidsvoorstellen. Al decennia wordt deze begroting mede gebaseerd op de economische kaders als aangegeven in de Macro Economische Verkenning (MEV) van het Centraal Plan Bureau (CPB). Deze MEV is sinds jaar en dag zeer bepalend voor het totale regeringsbeleid. Het heeft een geijkte opzet en aanpak die exemplarisch is voor een traditionele manier van het beschrijven en analyseren van de economie. Het belang van dit rapport mag niet onderschat worden. Het leidt bijvoorbeeld tot het centraal stellen van de veronderstelde noodzaak van economische groei, opgevat als groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP).

Al sinds jaar en dag wordt op deze manier van economie bedrijven fundamentele kritiek uitgeoefend. Enkele recente voorbeelden: op 31 augustus jl. hebben Arnold Heertje en Hans Wiegel in de Volkskrant gewezen op de tekortkomingen van deze analyse en beleidsvoering in hun pleidooi voor humanisering van de economie. Enkele maanden geleden hebben vooraanstaande economen als Tim Jackson en Robert Costanza in het tijdschrift Ecological Economics aan de hand van de alternatieve macro-economische indicator Genuine Progress Indicator (GPI) wederom aangetoond dat sinds het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw, ondanks de betrekkelijk constante groei van het BBP, de werkelijke welvaart constant is gebleven, zo niet afgenomen. In het deze zomer verschenen boek Méér wordt een andere kijk op de economie bepleit door een keur van economen. De Duitse Bondsdag, inclusief de huidige regeringspartijen CDU en FDP, besloot dit jaar tot het hanteren van een bredere set van indicatoren. In 2009 heeft op verzoek van de vorige president Sarkozy van Frankrijk een groep van internationale economen, waaronder Stiglitz en Sen, voorstellen gepresenteerd voor een andere manier van economisch meten. EU-Commissievoorzitter Barroso heeft al in 2007, in het kader van de Beyond GDP-discussie, gepleit voor vernieuwing van het economische analyseapparaat met andere indicatoren.

Vorig jaar heeft het Platform Duurzame en Solidaire Economie (PDSE) een Macro Economische Verkenning+ 2013 gepresenteerd, die laat zien hoe de beschrijving en analyse van de economie er anders uit kan zien. In uw Kamer heeft vervolgens begin dit jaar een motie gecirculeerd van de ChristenUnie, gesteund door diverse andere partijen, waarin wordt gepleit voor een andere opzet van de MEV, zodat ook in sociaal en ecologisch opzicht de stand van zaken wordt weergegeven.

De gemeenschappelijke noemer van al deze ontwikkelingen is de kritiek op het BBP als economisch meetinstrument. Het voert te ver om hier alle kritiekpunten de revue te laten passeren. Enkele voorbeelden. Het BBP beperkt zich tot het meten van de transacties die vergezeld gaan van monetaire transfers; daarbij zijn de “zwarte” en “grijze” transacties uitgesloten. Een groot deel van de economie wordt daarmee niet gerepresenteerd. Daaronder vallen het grootste deel van de milieulasten, een flink deel van de sociale lasten, en de opbrengsten van economische handelingen (als huishoudelijke arbeid en alle vrijwilligerswerk) die eveneens belangrijke toegevoegde waarde voortbrengen maar waarvoor niet betaald wordt. Deze voorbeelden laten zien dat het BBP wezenlijk tekortschiet als economisch analyse-instrument. Daar komt bij dat het ook zeer tekortschiet als instrument tot meting van de welvaart. Zo kan er economische groei gemeten met het BBP plaatsvinden die samengaat met afname van de echte welvaart gemeten met bijvoorbeeld de ecologische voetafdruk en de armoede index. En kosten van ongelukken, dijkdoorbraken en ziektes in de vee-industrie leiden tot een stijging van het BBP.

Wat is dan economische groei? Het leidt er ook toe dat de huidige economische crisis haast uitsluitend in financieel-economische termen gedefinieerd wordt met verwaarlozing van de ecologisch-economische en sociaal-economische aspecten. Daarom ook wordt voornamelijk over financiële tekorten en schulden gesproken en niet over de ecologische en de sociale.

Wij dringen er met grote nadruk bij u op aan ernst te maken van een andere, bredere manier van economische beleidbepaling, dus een andere opzet van de MEV. Implementeer een dashboard van indicatoren, dring erop aan dat eerder door uw Kamer aangenomen moties over deze kwestie eindelijk uitgevoerd worden, en zet een beleid van economische ontwikkeling in gang dat gestalte geeft aan de ontwikkeling van echte welvaart.

Money and Life

Money & Life is a brand new film by Katie Teague. It is a must see. Fortunately watching is possible for free, because the producers offer Money & Life to the world in spirit of the Gift. On their website they state:

“With the Creative Commons license we are effectively decriminalizing and inviting sharing of the film. By streaming the film online at no cost and offering the digital download at no cost we are removing the financial barrier to access.  Because the most important thing is that the film enter the flow of peer-to-peer sharing and discourse.”

Great job. Practice what you preach is an ancient wisdom! Some lessons of the movie:

* Our system based on money as debt (with interest) is problematic.
* Economic growth doesn’t express real value.
* Overconsumption by humans is reality. Ecological limits limit the size of our world economy.
 * Money should circulate instead of accumulate.   
 * Trickle down economics does not exist. 
 *Financial sector is not adding value. It does not produce goods and services. It is based on phantom wealth.
* Central Banks have huge influence on countries, but aren’t democratic. 

Like the producers I think a better, more social and sustainable, economic system is possible. Rethinking our money is an important step towards such a new economy. The money system can be democratized. It is important for us to remember that money is a social agreement and that we are free to reinvent it.  It is possible. A lot of people are working on it. Be informed. Watch Money & Life.

Recessie, nou en?

recessie

Je kunt de laatste weken geen economisch nieuwsbericht horen of lezen zonder het woord recessie tegen te komen. Bijna altijd wordt er een negatief waardeoordeel aan dit woord gegeven. Presentatoren, analisten en verslaggevers volgen nagenoeg allemaal dezelfde logica: recessie is krimp en dat is slecht. Deze redenering is hooguit gedeeltelijk waar.

Ten eerste de vraag: wat houdt het woord recessie eigenlijk in? Het CPB definieert recessie als een conjunctuurfase die gekenmerkt wordt door teruglopende groei van de economische activiteiten. Dit wordt afgemeten aan een kleiner wordende volumegroei van het bruto binnenlands product of een groei die beneden het langjarige gemiddelde ligt. Recessie betekent dus niet dat economische activiteit tot stilstand is gekomen. De (geld-)economie draait alleen wat langzamer. Er wordt nog steeds graan verbouwd, er worden nog steeds broden gebakken en er wordt nog steeds brood gegeten.

Ten tweede de vraag: hoe ontstaat een recessie? Doorgaans wordt een recessie geweten aan een dalend consumentenvertrouwen waardoor wij minder besteden – en producenten minder verdienen. Dit is niet per definitie slecht nieuws. Minder consumptie kan ook betekenen dat wij alles al hebben. Daarnaast is het de vraag of steeds meer bezittingen daadwerkelijk bijdragen aan onze levens. Tot welke hoogte maakt consumptie gelukkig? Is kopen niet hooguit goed voor een paar kortstondige geluksmomenten? Werkt kopen niet net als beloningen in een computer-game? Verslavend dus. Als consumenten minder besteden kan dit ook beteken dat ze verstandiger worden.

Dan de vraag: hoe erg is een recessie? Op persoonlijk vlak kan een recessie dramatische gevolgen hebben. Ontslag of faillissement zijn bepalende gebeurtenissen in een mensenleven. Echter, het is ook zo dat probleemsituaties kansen bieden. Het verlies van werk is bijvoorbeeld vaak een moment om passies te onderzoeken en beter werk te vinden.

Op nationaal niveau kan een recessie in rijke landen – indien zij goed wordt gecontroleerd – diverse voordelen opleveren. Indien alle Nederlanders minder werken, hebben wij allemaal meer tijd voor andere activiteiten; voor familie, vrienden, sport, opleiding en ontspanning. Nationale overheden dienen nu werkgevers te stimuleren het beschikbare werk te herverdelen onder werknemers in plaats van dat zij de laatst aangenomen werknemers te ontslaan. Werkloosheid is problematischer dan minder werken.

Op mondiaal niveau zijn er ook diverse voordelen verbonden aan recessie. Zo betekent uitblijvende economische activiteit dat onze natuurlijke voorraden minder snel verdwijnen. We verspillen en vervuilen minder. Anders geformuleerd, we worden economischer! En daar profiteren komende generaties van. Bovendien biedt recessie ruimte voor creativiteit en innovatie. Er ontstaan prikkels om business as usual te verlaten. Een tv-producent kan bijvoorbeeld besluiten om een zuiniger tv-toestel te ontwerpen, in plaats van een groter.

Recessie is in rijke landen dus een kans om een ontspannen samenleving en circulaire economie in te richten. Een recessie is niet per definitie slecht. Laten we bovendien niet vergeten dat recessie enkel gaat om betaalde economische activiteit. Heel veel economische activiteit gebeurt gratis. Denk aan diensten of klussen die we doen in familieverband, vriendengroepen, clubhuizen en buurtgemeenschappen. Recessie betekent in feite dat mensen minder monetaire transacties doen, maar niet per se dat er minder werk verzet wordt. Recessie wegzetten als puur negatief is kort door de bocht.

Wat is dan het probleem? De kern van het probleem is ons geldsysteem. Dat is op groei gebaseerd. Wij, consumenten, hebben het geldsysteem echter niet ontworpen! Dit is in het verleden gebeurd. Bijvoorbeeld in Bretton-Woods in 1944 en in 1971 toen president Nixon besloot om de goudstandaard los te laten. Op deze momenten zijn de weeffouten in ons geldsysteem geslopen. De ontwerpers gingen er bijvoorbeeld vanuit dat er geen grenzen bestaan aan de fysieke voorraden van de aarde, terwijl deze er wel zijn. Nu hapert ons geldsysteem indien banken minder kredieten verstrekken. Minder kredieten betekent dat de geldhoeveelheid slinkt. Dit leidt uiteraard tot problemen. Gelukkig zijn er oplossingen. Het plaatsen van geldcreatie onder democratisch bestuur is mogelijk en kan leiden tot een stabiele geldhoeveelheid en een steady state economie. Laten wij dit doen. Op deze manier kunnen wij werkelijk economisch worden en het vreselijke woord recessie uitbannen.

Deze blog is geschreven in samenwerking met Jan Riemersma

Een nieuw economisch paradigma

Stichting Doen

Een nieuwe economie. Dat klinkt ambitieus. Een nieuw economisch paradigma klinkt mogelijk zelfs nog ambitieuzer. Toch zetten steeds meer mensen zich in om deze paradigmawisseling te verwezenlijken. Zij denken en praten niet meer in termen van de oude economie, maar gebruiken een nieuw vocabulaire. Sterker nog, zij denken en praten niet alleen, maar proberen de nieuwe economie ook te leven. Zelf probeer ik dat sinds 2009. Dat bevalt goed. De nieuwe economie biedt kansen en is volgens mij de uitweg uit de crisis. In deze blog wil ik ingaan op enkele verschillen tussen het oude en het nieuwe economisch denken.

Eerst de oude economie. Wat is dat? Ik weet dat ik te maken heb met mensen uit de oude economie indien er wordt gesproken over zaken als economische groei, winstmaximalisatie, koopkracht, inflatie en schaalvergroting. Het belangrijkste kenmerk van de oude economie is naar mijn mening de focus op financieel rendement. Door deze focus is geld de afgelopen decennia steeds meer een doel op zich geworden. Dit is onjuist. Geld is een middel en geen doel. Deze verkeerde focus heeft geleid tot een economie waar efficiëntie uitgedrukt in geld sterk verbeterd is. De ecologische efficiëntie, die veel belangrijker is, is daarentegen verslechterd: we verspillen anno 2013 op grote schaal energie en materie. De oude economie is dus niet zuinig, niet spaarzaam, niet economisch. Zelfs het woord ‘economisch’ heeft in dit paradigma zijn betekenis verloren.

Dan de nieuwe economie. In het nieuwe paradigma praten mensen over zaken als welzijn, de ecologische voetafdruk, juistschaligheid, diversiteit, continuïteit, kringlopen, peer-to-peer en sociale impact. Drie kenmerken van de nieuwe economie wil ik hier benadrukken. Ten eerste staat een andere vorm van efficiëntie centraal; ecologische efficiëntie. Dit houdt onder andere in dat er niet langer wordt gedacht in lijnen, maar in cirkels. Cradle-to-cradle productie, cyclische processen en circulaire economie zijn immers nodig om op lange termijn te overleven, om werkelijke ‘economisch’ te worden. Daarnaast is er altijd aandacht voor de ander in de nieuwe economie. Waardetoevoeging aan levens van andere mensen is een belangrijk doel. Ten derde is geld slechts een middel en worden ook andere waarden, zoals complementaire munten, tijd en energie, ingezet om het economisch verkeer te organiseren. Bedrijven in de nieuwe economie maken vaak zeer handig gebruik van de mogelijkheden die internet en IT bieden om vraag en aanbod aan elkaar te koppelen.

Er zijn inmiddels honderdduizenden Nederlanders en duizenden, vaak wat kleinere, bedrijven in Nederland die de nieuwe economie op micro niveau vormgeven. Tevens zijn er ontelbare bedrijven uit de oude economie die zich proberen om te vormen. Dit gaat met hangen en wurgen, omdat vele aannames en gewoontes doorbroken moeten worden. Met name de top van het bedrijfsleven en de politiek is nog grotendeels ondergedompeld in het oude economisch denken. Toch verandert ook dit langzaam. Zo komen politici anno 2013 in aanraking met diverse uitgewerkte voorstellen – vaak geschreven door relatieve buitenstaanders – om het economisch systeem drastisch te veranderen. Er liggen bijvoorbeeld plannen klaar om de geldcreatie te democratiseren. Het is een kwestie van tijd voordat dergelijke voorstellen geïmplementeerd worden en de nieuwe economie ook van bovenaf wordt ondersteund. De barsten in het bolwerk van de oude economie worden namelijk steeds talrijker en dieper.

De mensen en bedrijven uit de nieuwe economie hebben de afgelopen jaren gelukkig gezaaid in de scheuren van de oude economie en zijn nu klaar om te laten zien wat ‘economisch’ werkelijk betekent. Zij kunnen een nieuw economisch paradigma gebaseerd op ecologische efficiëntie en sociale impact realiseren dankzij een breder wereldbeeld, dankzij een moreel kompas dat zich niet door geld laat leiden. Laten we dit nieuwe economisch denken allemaal omarmen.

Deze blog is geschreven voor Stichting Doen.

Drie soorten economie

Sinds een week ben ik in Bir in de Indiase Himalaya. De omgeving is prachtig, de mensen zijn vriendelijk en er hangt een soort rust die wij in Nederland niet kennen. Uiteraard vind ik ook het boeiend om zelf mee te maken dat economie heel anders bedreven kan worden dan in het Westen. Een kort verhaaltje om dit te verhelderen.

De eigenaresse van het hotel waar wij verblijven vertelde ons dat er in India in feite drie soorten economieën naast elkaar bestaan: white, black and gold economy. De witte economie is de formele economie. Ofwel de geregistreerde economie. Deze is zeker in de wat rurale gebieden niet groot. Tot nu toe hebben wij bijvoorbeeld nog geen enkel bonnetje gekregen. Dit betekent dus dat de zwarte economie in deze streek groot is. Volgens de eigenaresse zijn Indiers tijdens de Britse kolonisatie veel transacties zwart gaan doen om belasting te ontduiken en hiermee zijn zij nooit opgehouden…

De term gouden economie is echter het meest interessant. Deze term gebruikte zij om het andere gedeelte van de informele economie aan te duiden: de legale activiteiten die niet tot uitdrukking komen in de officiële cijfers. De niet in geld uitgedrukte economische activiteit is in India immens. Als je hier rondwandelt, zie je overal rijstvelden, groenten en vee. Er liggen vele irrigatiekanalen die het Himalaya water verspreiden. Ook zijn velen bezig hun eigen huis (uit) te bouwen. Kortom, de meeste mensen zijn hier op vele gebieden zelfvoorzienend. Ik denk dat er bovendien vaak wordt uitgewisseld tussen familieleden en buren zonder de tussenkomst van geld. Vertrouwen is de basis voor deze transacties. Grotere transacties worden volgens de eigenaresse nog steeds vaak met goud afgehandeld. Zo gaat het al vele honderden (zo niet duizenden) jaren en zo zal men het blijven doen. Dankzij de gouden economie beïnvloedt de financiële crisis de levens van de inwoners van Bir dus nauwelijk.

Bovendien is het mij wederom duidelijk geworden dat het Bruto Binnenlands Product een waardeloze maatstaf is om welvaart en welzijn uit te drukken. Het feit dat het BBP van India bijna 50 keer lager is dan dat van Nederland ($.1031 t.o.v. $48.222) zegt niet veel. Je hebt hier simpelweg nauwelijks geld nodig om gelukkig, gezond en redelijk welvarend te leven. Dat economie meer is dan enkel geld is een mooie les voor 2013 lijkt mij.

De beste wensen nog allemaal. Hopelijk weten jullie dat ik iedereen altijd het beste wens. Mocht dat niet zo zijn, bij deze: het beste!

Bir_pinkwalker_large